De grot van Larzac

Prompt op tijd kwam onze vriend aanrijden, uit de auto stapten ook twee jonge mensen.
‘Deux amoureux’ vertelde hij mij onder vier ogen. Het waren buurkinderen.
De knaap van het stel keek mij nieuwsgierig aan en vroeg of ik misschien iemand kende die Earling heette..
‘Ja, dat is mijn kleinzoon’ antwoordde ik een beetje verbaasd.
‘Ah..’ antwoordde hij wat verrast, toen ie me daar zag staan in m’n korte broek met mijn laarzen en een overal onder de arm. En hij vervolgde:
‘Ik ken Earling van het lyceum in Sarlat, wij zijn ook samen in St. Cyprien naar het college geweest.’

Even later plaatste Didric zijn Mercedes bij het kleine station van Larzac.
Wij begaven ons op weg op een grindpad langs de spoorlijn. Dat had ik twee jaar geleden eveneens gedaan, maar ondanks mijn speuren in de helling rechts naast de railsen, waren dat vergeefse tochten.
Vandaag zou moeten blijken waarom ik die verhipte ingang niet had kunnen vinden.
We liepen een aardig eindje, totdat we een flauwe bocht passeerden.
‘Hier moet het zijn’ sprak Didric. ‘We moeten hier ergens een minuscuul paadje ontdekken, net boven de rotswand.’ Gespannen keken we alle vier omhoog.
Even leek zich iets af te tekenen. Maar daar was de rots te steil om tegenop te komen.
‘Toch kan het hier zijn, we moeten alleen verder door de bocht, daar is de rots wat lager.’

En dit klopte, toen we langs de stenen wand omhoog gingen, belandden we in struikgewas dat duidelijk door meerderen was doorworsteld. Hier stonden trouwens gemene planten, voorzien van stijve takken, met scherpe stekels.

Soms maakte Didric even een korte verkenning, terwijl wij bleven wachten; één keer kwam ie terug, een doodlopend paadje..
Maar dan hoorden we hem roepen: ‘gevonden, kom maar!’
Vol verwachting kropen wij, flink laag blijvend, naar hem toe.
Hij zat op een schoon stukje helling te wachten. ‘Het is hiernaast’ wees hij.
Ik stapte over een stukje prikkeldraad heen en wierp een blik in de aangeduide richting.
Ja, warempel daar zat een gat van een ruime meter lang en veertig centimeter breed tussen de dichte struiken! Nu werd het duidelijk dat ik het nooit had kunnen vinden..
Ik ging terug naar de open plek en maakte mij gereed.
De overal ging aan. De plastic omhulling waarin zich 4 lantaarns met de bijbehorende batterijen bevonden werd opengesneden. Ik maakte een keus voor de op één na grootste lamp.
We begaven ons naar de ingang. Didric ging als eerste naar binnen. Tot mijn verbazing zag ik een uitgehakte trap in de lichtkegel. ‘Is dit door de speleologenclub gedaan?’ was mijn vraag.
‘Non non, deze trap is in de middeleeuwen aangebracht, de grot heeft voor bewoning gediend. Het was een veilige schuilplaats in tijd van oorlog.’

Vergeleken met de grot van les Cartelades was het voortgaan betrekkelijk makkelijk.
Je kon gebukt de trap afdalen, weliswaar diep gebogen want er waren vele kansen om je hoofd te stoten. De trap maakte een bocht, nog een aantal treden volgden en toen stonden we in de eigenlijke grot. Het was zaak om goed gebukt te blijven lopen, de zoldering was laag. De grot was volkomen droog, de laarzen leken dus wat overdreven maar Didric verzekerde ons dat dit anders kon zijn. Na een tijd van regenval sijpelde er heel wat water naar beneden.
Nu ja, dan zaten we goed na die lange periode van droogte.

Didric bracht ons eerst naar een tweede uitgang, waarschijnlijk een nooduitgang ten tijde van oorlog en plunderingen. We kropen een eindje naar rechts en zagen daar een klein gat, overhangen met planten. Dit gat moest dus een stuk lager in de helling zitten want wij waren middels die trap een aardig eindje gedaald. De opening was zo klein dat je hier vandaan niet weg kon vluchten. Het leek wel of het tunneltje expres was versperd met stenen.
We keerden weer om en verkenden het andere deel. Op een zeker moment was het mogelijk rechtop te lopen. Maar het bleef goed uitkijken, het plafond was zeker niet zo vlak als een metrogang! Bovendien zat de bodem vol gaten. Eline gaf enkele keren een gilletje als ze even mis stapte. Ik gaf haar de lamp en bleef zelf wat achter.
Dat leverde een aardig beeld op, de menselijke figuren achter de dansende vlekken die ontstonden door de lichtbundels.
Er kwam een interessante witte plek in beeld. Het was een groot blok kwarts, verankerd in de rotswand. Door het licht van de lamp werd het gedeeltelijk doorschijnend, wat een mooi effect opleverde.
Toen liep de helling omhoog naar het plafond. Op handen en voeten kwam je bij een smalle spleet waar achter misschien verder voortgaan mogelijk was. Maar dan moest er wel worden gegraven. Volgens Didric zou dit het begin kunnen zijn van een nieuw gangencomplex. Een opwindende gedachte natuurlijk maar daar hadden we nu niks aan. Wie weet, de volgende keer eens voorzichtig graafwerk proberen?
Het moest kunnen want de bodem bestond daar niet alleen uit rotsen..
Net toen we al besloten hadden het daglicht weer op te zoeken gebeurde er iets totaal onverwachts! Didric keerde zich om alsof hij iets vergeten was; schoot hem iets te binnen?
Hij pakte een brok steen van de grond en klom nog een keer de lage helling op.
Met het brokstuk in beide handen stootte hij krachtig tegen de bovenrand van de smalle spleet. Tot onze verbazing stortte een lading losse stenen en kleibrokken naar beneden.

Maar dat was niet alles, daarachter was nu ineens een grote holte zichtbaar.
Didric was half bedolven onder de steenslag. Gelukkig zaten er geen al te grote stenen bij. Het materiaal bleek te bestaan uit kalksteen, net alsof de opening lang geleden zorgvuldig was dicht gestapeld. Ik klom snel omhoog en hielp Didric zich te bevrijden van de stenen en het gruis.
‘Zie je wel, sprak hij triomfantelijk, ‘ik dacht daarnet al te zien dat die wand instabiel was, overal zag ik kleine scheuren!’
-Je hebt nergens pijn?’ vroeg ik.
‘Ach nee, dat is de moeite niet..’ Hij wreef – toch wel met pijnlijk gezicht – over zijn rechterknie die kennelijk was geraakt door een groter brokstuk kalksteen.
Verder wilde hij er geen aandacht aan besteden want de ontdekking waar we nu voor stonden was veel te interessant. De grot die zich nu in het licht van onze schijnwerper vertoonde, deed zich voor als een diepe gang. Hij bleek na enkele meters een stuk hoger te worden. Eric en Eline klauterden over het puin en voegden zich opgewonden bij ons.
Didric liep enige stappen de gang in. Toen bukte hij zich en raapte met een kreet van verrassing iets van de grond. Het was een stuk been van ongeveer twintig centimeter.
Hij bekeek het aandachtig en riep toen uit:
‘Dit is ongelofelijk! Hij toonde het mij en vroeg gespannen:
‘Wat denk jij dat ik hier in mijn handen heb Cornelis?’
Ik nam het bot aan, bekeek het ook goed en zei aarzelend:
-Het lijkt een vingerkootje.. maar ik kan me geen hand voorstellen die hier bij past..’
Didric barstte los, zijn stem klonk zeer enthousiast:
‘Je hebt gelijk, het is een vingerkootje, maar ik weet wèl waar dit van afkomstig is!
Wij hebben hier een grote vondst gedaan Cornelis, dit is onmiskenbaar een botje van een Pterodactylus, een prehistorische vliegende dinosaurus!

 

De andere twee waren nu ook zeer geïnteresseerd. Vol verbazing ging het bot van hand tot hand en bestudeerden we onze vondst.
‘Laten we verder gaan, misschien vinden we nog meer materiaal’ drong Didric aan.
Dat lieten we ons geen twee keer zeggen. De gang verwijdde zich spoedig, het leek wel of wij hier in een metrolijn voortgingen. Het voortgaan was totaal niet moeilijk, we drongen een heel eind door in de hoge gang die nu duidelijk naar links afboog en ook naar beneden liep. De gang werd weer recht en in het licht van onze sterke lamp zag het er naar uit dat wij zelfs een hoge zaal naderden. Het was een zeer opwindende ervaring.

En toen hoorden we ineens dat vreemde geluid, het kwam uit de diepe duisternis van de hoge zaal. Het leek op klapwieken en het ging over in een enorm gedruis!
En tot onze verlammende schrik kwam daar uit de grote ruimte een reusachtige LEVENDE Pterodactylus op ons af vliegen!
Het beest stootte verschrikkelijke geluiden uit. In een duikvlucht naderde hij ons groepje, en voordat wij ons konden verstoppen greep hij met zijn enorme klauwen het meisje Eline bij haar rugzak, en dook met haar het gangencomplex in waar wij zojuist uit kwamen. We waren totaal ontzet, en wisten even niet wat te doen. Didric scheeuwde:
‘Er achter aan!’
We renden zo snel als we konden door de gangen. Wat was dit vreselijke beest van plan?
En hoe was het mogelijk dat een Dinosaurus zó lang na de uitsterving had kunnen overleven. Ik riep hijgend:
‘Dit is net zo’n situatie als bij Lochness in Schotland, daar heeft ook een Dinosaurus de eeuwen getrotseerd. We moeten naar de uitgang, dat monster wil met Eline de vrije lucht in!’
Haar vriend Eric riep huilend:
‘Wij moeten dat beest tegenhouden, anders zie ik mijn lieve Eline nooit meer terug!’

We hadden geluk, de grote Ptereodactylus had veel moeite met de lager wordende gang, af en toe moest ie zelfs zijn vleugels invouwen, dan hipte hij over de grond, Eline met zich meeslepend. Het arme meisje schreeuwde luidkeels om hulp! En bij dat alles was zij bijna geheel in het donker, het licht van onze lampen was een eind achter haar.
Maar wij wonnen terrein, de Dactylus kwam langzaam vooruit, met zijn ene poot hipte hij op de grond, met de andere klauw hield hij Eline vast bij haar rugzak.
Op een zeker moment kwam er redding in het zicht, Eline zag een kleine zijgang, daar kon de Dactylus nooit in komen.
Met een vertwijfelde ruk bevrijdde zij zich van de rugzak!
Zij sprong opzij en dook gebukt de kleine gang in. Het monster gromde woedend en probeerde haar met zijn klauw terug te halen. Maar hij had geen geluk, de rugzak zat om zijn poot gewikkeld, en op de andere poot moest ie overeind blijven.
Vruchteloos stak hij zijn gekooide klauw in de gang, maar zonder succes.
Eline zorgde wel dat zij buiten het bereik van die enge poot bleef.
Intussen waren wij dichtbij genaderd. Ons gezamenlijk geschreeuw werd de Dactylus te veel, hij maaide zich een weg met die afschuwelijke vlerken.
Angstaanjagend kwam hij op ons af. Maar het was niet zijn bedoeling om aan te vallen, hij wilde wèg van het toneel! Wij drukten ons tegen de zijkant van de gang en zagen hem voorbij worstelen. Toen ie meer ruimte kreeg slaagde hij er in zijn vleugels zover uit te slaan dat hij klapwiekend terugvloog naar de duistere dieptes waarin hij thuishoorde.

Vanzelfsprekend vloog Eline ons kort hierna huilend in de armen en liet zich door ons troosten. De enige schade die we hadden geleden was het verlies van de rugzak.
Nu ja, daar was overheen te komen.
Voor ons was de lol er meteen af. Zo snel mogelijk zochten we de ingang van de grot weer op. Zodra Eline het daglicht zag sprak zij hartstochtelijk: 
Nooit zet ik weer een been in een grot!’
En Didric en ik besloten nog deze middag een wetenschappelijk rapport op te stellen over onze schokkende ervaringen. En dat zou morgen direct op de post gaan: richting Museum voor Archeologie en Prehistorie in Parijs.
De wetenschap zal binnenkort opkijken!
Ik maakte enkele foto’s om de omgeving goed vast te leggen en we besloten als afsluiting, in een ander gedeelte van dit boeiende landschap, een wandeling te maken.
Dat zou de spanning wel doen wegebben na die schrikaanjagende ontmoeting.
Als schapen achter elkaar zigzagden we de helling af met de vele doornstruiken.
Ik bedacht dat bij een volgende expeditie het oerwoud kapmes dat ik van mijn zus had gekregen hier goede diensten kon verrichten!

We zochten de auto weer op en reden vanaf Larzac dwars door het binnenland naar het gebied achter Belvès. Vandaar kronkelde de weg richting Urval. Maar voordat we dit schilderachtige gehucht bereikten sloegen we een bospad in en stopten na enkele honderden meters bij een parkeerplaats tussen de bomen.
Het was net of ik het startpunt voor mij zag van één van de vele zaterdagse wandelingen in de Veluwse bossen. Zelfs het informatiebord met de bijzonderheden over dit gebied ontbrak niet.
De Franse tegenhanger van Staatsbosbeheer gaf op het bord te kennen dat hier een aantal gevarieerde wandelingen kon beginnen. Het gebied werd Camp César genoemd.
Oh, dat betekende dus in ieder geval dat tweeduizend jaar geleden hier vele Romeinse voeten hun sporen hadden getrokken.
Recht tegenover de parkeerplaats lag echter iets dat veel ouder was.
Een echt ‘Drents’ hunebed! De grote deksteen was schuin weggezakt aan de achterkant. Oorspronkelijk was alles overdekt geweest met een berg aarde.
Het zou dus een grafheuvel geweest kunnen zijn? Ik vertelde aan Didric dat ik kort voor mijn vertrek uit Nederland een nieuwe theorie had aangehoord over hunebedden.

Die steenverzamelingen zouden niet van doen hebben gehad met het begraven van mensen, maar juist met de andere kant van het leven, met de geboorte van een nieuwe mens! De hunebedden speelden een grote rol bij de verwekking van het leven.
Verliefde jongelui kropen voor het beleven van hun liefdesspel in een hunebed! Dat zou van doen kunnen hebben met een geloof dat boze, gelukbedreigende machten niet in een hunebed konden doordringen..

Cornelis Gorlee