kennismaking met de haut-languedoc
Tweede pinksterdag was het heerlijk blotebasten weer.
In dat tenue hakte ik een paadje uit in de harde klei vanaf het nieuw gebouwde trapje naar de werkplaats. Na afloop was een douche echt nodig; het bezwete lijf kon een stortbad niet ontberen.
Maar tegen vijf uur ‘s middags vulde de blauwe lucht zich snel met de bekende waterzakken. Het werd slechts vijf millimeter, maar we keken wel wat bezorgd naar boven. Wat was nl. het geval? We hadden een uitstap gepland naar la Méditerranée. Niet recht-toe-recht-aan, nee een kronkelroute met plaatsen als Caussade, Cordes, Albi, Bédarieux en tenslotte Sète aan la Mer die hopenlijk nog wat bleu is.
De bedoeling was dat de tocht drie dagen in beslag nam.
Een soort test om de Berlingo aan de tand te voelen als ‘mobilhome’.
We liepen wel het risico op een misoogst van onze kersenboom.
Ze waren bijna rijp; op die pinksterdag zagen we al wat gevederde vriendjes vanuit naburige bomen met interesse de boom met zijn kleurige dracht bekijken. Je hoorde ze eigenlijk denken:
‘Nou.., nog enkele dagen, dan vallen we aan.’
We zeiden hardop tegen elkaar: ‘Als het morgen regent dan gaan we niet.’
Twee eksters, die deze opmerking aanhoorden probeerden ons huichelachtig met scheefgehouden kopjes, wijs te maken dat het de komende dagen héél mooi weer zou worden..
Welnu, het was droog en de lucht zag er zelfs veelbelovend uit, op die dinsdagmorgen van de 20ste mei. We gingen dus definitief op pad voor de geplande uitstap ‘naar het Zuiden’.
Iets over tienen reden we het bergje af richting St. Laurent. Het eerste deel van de route was bekend terrein, steeds weer een genieting want je rijdt op deze wegen vrijwel altijd in je eentje. En deze keer was het extra leuk; er lag een lang onbekend traject voor ons, dat roept gewoon prettige verwachtingen op. Een klein uurtje later leek Cactus een aardig plaatsje om aan een ‘petit café’ te nippen.
Het was net markt en dat speelde zich precies af voor de deur van het cafeetje waar we met die genoemde drank voor ons zaten.
Aangezien het dorpje mini was, was de markt navenant; een heel overzichtelijk tafereel dus, die zes a zeven kraampjes.
Toen de lokale sfeer voldoende was ingewerkt stapten we weer op.
We passeerden Cahors, een heel wat grotere stad. De N20 buigt er evenwel mooi omheen en we voelden ook geen ambitie de stad binnen te gaan om kennis te maken met verkeerslichten en verkeer. Omdat er even later een mooie rustplaats opdook besloten we daar lekker in het zonnetje de lunch te gebruiken.
Na de afslag in Caussade en bij de keuze voor de D5, veranderde het landschap plotseling. Schemerden daar in de verte geen rotsmuren tussen de beboste hellingen? Ja, dat bleek wel degelijk zo te zijn, de indrukwekkende loodrechte wanden vormden een onvervalste Gorge bij het schilderachtige plaatsje St. Antonin. Eigenlijk moet je daar een tijdje blijven hangen maar ja, we hadden nog zo’n eind voor de boeg..
Vandaar dat we via een smalle brug de Aveyron overstaken en de kloof in Oostelijke richting volgden. Toen kwam de afslag voor de D600 in het zicht, we gingen nu recht naar het zuiden.
Heel verrassend piekte ineens hoog op een rots het prachtige silhouet van Cordes. Cordes EN CIEL, had men er maar aan toe gevoegd. Inderdaad, van ons mocht het; het stadje was niet helemaal in de hemel gesitueerd, maar wel een aardig eindje op weg. Met enige spijt passeerden we de opgang naar boven, geen tijd, we komen nog wel es terug..
En daar was Albi, de beroemde stad van de Albigenzen.
Op de brede boulevard Pompidou misten we in eerste instantie de afslag naar Millau. Maar geen nood, aan het eind draaiden we om een rotonde en reden nogmaals speurend naar rechts langs de mooie gebouwen.
En daar was ie, een smalle uitvalsweg, maar niettemin in de goeie richting, puur naar het Oosten.
De route naar Alban was imponerend over de rand van een hoogvlakte.
Voortdurend was er links een magnifiek uitzicht op een breed gepenseeld landschap. En rechts klommen de heuvels steeds hoger.
Tenslotte doken we via de D607 weer Zuidwaarts. We werden nu opgenomen in een landschap met allure. De toppen van de heuvels naderden dicht de 1000 meter. Indrukwekkend was de hoeveel hout die in eindeloze golvingen de hellingen bedekten. Kastanjes, eiken en overal in groepjes daartussen Robinia’s ofte-wel acacia’s, het hardhout buiten de tropen.
En de weg slingerde, daalde en steeg zonder ophouden.
Het meest opvallende aspect: we reden alleen. Hoe kon dit, in een van auto’s vergeven West-Europa? In deze Haut-Languedoc valt geen snelheid te maken dat wilden we trouwens ook niet, vandaar de gekozen route. Maar we zagen wel in: La Méditerranée kunnen we in deze drie dagen niet bereiken, althans niet zonder voldoende te kunnen rondkijken.
We besloten dus maar te stoppen in het eerste plaatsje van betekenis.
Dat werd Lacaune. Het lag daar prachtig, weggeworpen in een diepe plooi. Een verkenningstochtje naar ‘le camping’ leverde evenwel niets op.
Aangeplakt tegen een somber beboste helling was er wel iets wat op een camping leek, maar zeer desolaat en voorzien van een roestige afsluiting.
Nee, de campeurs moesten maar even wachten tot de 1ste juli, alvorens le Municipal haar poorten opende..
Navraag bij de middenstand leverde een tip op: twintig kilometer Zuidelijker in dit woeste landschap bevonden zich twee meren.
Daar zou waarschijnlijk wel een grasveld en een bloc sanitair beschikbaar zijn.
Wij op weg naar La Salvetat. Inderdaad, aan de voet van het hooggelegen stadje uit de tijd van le médiéval, opende een vriendelijk oud moedertje haar wit-geschilderde hekje.
‘Si, si, bien venue’ verwelkomde ze ons, voor haar was het seizoen al begonnen! We stonden daar prachtig, een tiental meters vanaf het keurige toilet/douche/ wasgebouwtje. Er waren slechts twee andere wagens, een ouder echtpaar met een kolossale ‘camper’, en twee vrouwen in een caravan, vermoedelijk door hun mannen hier gedumpt om de hele week frisse lucht op te snuiven. (Of zou het toch anders in mekaar zitten?)
De Berlingo werd opgetuigd; het was een maidentrip, hoe zou de nieuwe constructie bevallen? Welnu, het ‘portaal’ en de slaapvloer voldeden uitstekend. Helaas hadden we vergeten een extra dekentje mee te nemen en op die honderden meters hoogte zakte het kwik een aardig eindje.
Vergeet niet dat we goed beschouwd in de open lucht lagen.
‘s Morgens, terwijl het ontbijttafeltje in alle glorie stond opgesteld druilde er eensklaps een motregentje. Tja, wat nu? Ja hoor, het portaal achter de auto bood uitkomst, de hele handel paste precies in de uitbouw.
Zij het dan, dat we staande een en ander moesten nuttigen, voor de stoelen was het echt te krap. We voelden ons een beetje als de kinderen Israëls die net voor de uittocht het laatste maaltje aldaar gebruikten.
Intussen ontwikkelde ik nieuwe ideeën om voortaan in dergelijke situaties het afdak simpelweg te vergroten. Gelukkig brak al snel het zonnetje door, we klauterden via een trap met zeer uitgesleten treden omhoog en verkenden het hele stadje. Sommige straatjes waren zo smal dat je met gespreide armen van huis tot huis tastte.
Het karakter van de woningen was totaal verschillend met onze bekende Dordogne. Kennelijk werd er vroeger op grote schaal leisteen gewonnen.
Het grootste deel van de huizen werd niet alleen gedekt met lei, het hing ook in grote platen aan de gevels. Over het algemeen een foeilelijk gezicht.
Er was in de loop der jaren nogal es een plaatje tussen uitgevallen.
En de handeling om een nieuw plaatje terug te zetten raakt dan in het vergeetboek.. De sfeer in dit brokje menselijke bewoning was evenwel zeer knus. Eigenlijk namen we node afscheid tegen twee uur.
Het leek een goed idee de prachtige stad Albi weer op te zoeken.
Voor het eerste deel van de terugweg kozen we natuurlijk voor la route du lac. We kregen nu te maken met het zoveelste stukje schitterende natuur.
Na eindeloos vele kronkels bereikten we tenslotte Castres. Vandaar voerde de mooie N112 ons comfortabel naar Albi.
In de Michelin atlas was kennelijk een tekenfoutje gemaakt. In het Westen van de stad was een driehoekje voor een camping aangegeven. Dit kwam niet over-een met de werkelijkheid. En dat is vervelend als je rond zeventien uur met een auto zoekend rond rijdt. De Albigenzen in al die andere automobielen willen dan naar moeder de vrouw en hebben weinig geduld met luitjes die de weg niet weten. Gelukkig kon een pompbediende ons uit de droom helpen; de camping lag precies aan de Oostkant: ‘en face de la piscine’. Een kwartiertje later stonden we op een fijne rustige camping.
Voorlopig bleef de Berlingo nog even dicht. Omdat de stad lopend was te bereiken trokken we de goede schoenen aan en gingen vol moed en verwachting richting Kathedraal. Ja, dat is een must in Albi, de kathedraal van St. Helène! Zowel uitwendig als inwendig staat daar een Architectonische droom op de geïnteresseerde mens te wachten.
Een kerk, met heel veel Romaans aandoende vormen. De steunberen zijn als halfronde torens in pure baksteen opgetrokken; juweeltjes van metselkunst, zonder fratsen. Maar de hoofdingang is een grandioos portaal in uitbundige gotiek.
En dan kom je binnen, de adem word je benomen: in de machtige ruimte wordt de helft in beslag genomen door een kerk-in-de-kerk, uitgevoerd in de ragfijnste gotiek die mij ooit onder ogen kwam.
De tweede kerk, die eigenlijk alles overkoepelt, is van onder tot boven beschilderd met de meest uiteenlopende motieven. Blauw, groen en goud zijn de over-wegende kleuren. Hier word je duizelig van, er is geen plekje overgeslagen. Dat schilderwerk is overigens pas gestart in het jaar 1512.
Toen bestond de kerk al honderden jaren. Meteen flitste het door me heen: stel je voor dat de vandalen die na 1517 de beeldenstorm op hun conto hebben, ook hier hadden toegeslagen..
In het voorschip van de kerk is een aparte ruimte aanwezig.
Een centrum van stilte, bedoeld voor de rusteloze mens van de moderne tijd, hier kan hij bidden en mediteren in een inspirerende kunsthal.
Boven het voorschip bevond zich een indrukwekkend orgel, wat zou het prachtig zijn, dàt te horen spelen!
Tot onze grote verrassing kwàm er ineens leven in het grote front van pijpen in alle diktes en lengtes.
We gingen meteen zitten en genoten met diepe teugen van de klanken die om en om tuimelden in de bedwelmend versierde ruimte.
We werden eveneens zeer geboeid door de enorme kunstwerken op de halfronde vlakken naast de altaar ruimte. Wat was daar afgebeeld?
Een wachtende gouden toekomst, van zingen en lofprijzingen, voor de vrome mens die de voorschriften van de kerk ter harte neemt.
En anderdeels de ongelofelijke pijnigingen, uitgevoerd in vreselijke Jeroen Bosch voorstellingen, die zijn weggelegd voor de hardnekkige óngelovigen.
Hoofdschuddend bekeek ik de met bloed bespatte duivels die een deel van de mensheid met scherpe voorwerpen nog een extra bestraffinkje toedien-
den. Ironisch genoeg krompen die arme drommels alreeds van de pijn in potten met brandende zwavel..
Dit alles liet ik op me inwerken terwijl ik in de week daarvoor net de laatste hand had gelegd aan een schrijfwerkje getiteld:
DE GESCHIEDENIS VAN DE DUIVEL EN DE OORSPRONG VAN HET KWAAD.
Wat heeft men de mensheid toch op een afschuwelijke manier misleid!
Na een drankje op een terras met uitzicht op de boulevard die aldaar tot een plein uitwaaierde, stapten we een smal steegje in. Daar hadden we tevoren een apart restaurantje ontdekt. Een deur van zestig centimeter breed gaf toegang tot een Spaans binnenplaatsje.
Na een lekker etentje togen we voldaan campingwaarts tegen tweeëntwintig uur. Toen moest de Berlingo nog tot home worden omgetoverd.
Maar dat kan bijna op de tast. Het was goed slapen na al die belevenissen.
-.-.-.-
Cornelis Gorlee