Ontmoeting met de prehistorie
INLEIDING
In een zeer ver verleden trokken uiterst merkwaardige dieren hun voetsporen op onze bijzondere planeet AARDE. De fossiele vondsten geven aan dat er waarschijnlijk een geleidelijke overgang plaats vond van planteneters naar sommige van de verscheurende monsters in de laatste fase van het tijdperk van de DINOSAURUSSEN.
De DINO’s – zoals hun populaire benaming luidt – hielden het ongelofelijk lang vol op aarde. Men stelt dat deze familie, – zeer uitgebreid in soorten en aantallen – tweehonderd miljoen jaar lang de aarde bewoonde.. Door een onverwachte speling van de natuur kunnen we soms op een ontroerende manier oog in oog staan met hun ..voetsporen!
HET INITIATIEF
Beste lezer, bent u ook bekend met de situatie: u bent ergens sterk in geïnteresseerd, maar u kunt er niet de hand op leggen. In dit specifieke geval was de zaak niet eenvoudig: het doel lag beslist niet onder handbereik. Toch wilde ik het onderwerp niet loslaten, ik wou met eigen ogen zien wat mij was voorgespiegeld!
Hoe is die merkwaardige drang te verklaren; dat je iets, coute que coute wilt achterhalen, terwijl de mogelijkheden om dat doel te bereiken, nihil lijken te zijn? Nu, wat die drang betreft, dat weet ik zelf ook niet.. dat zit in een mens.. of niet.. Maar het enige dat – gezien de ervaringen – vermeldenswaard is, het dóórgaan met speuren levert bijna altijd succes op!
Nu wordt het warempel tijd wat meer duidelijkheid te verschaffen.
Waar gáát het hier in vredesnaam over, wat wàs er zo belangrijk dat het verlangen te slagen, steeds sterker werd? Welnu, de aanleiding tot de gebeurtenissen die hier onder worden vermeld, was het bijwonen van een lezing van een Geologische vereniging in het winterseizoen.
Dat klinkt nogal saai.. concludeert u waarschijnlijk. Maar.. deze ‘lezing’ betekende een enthousiast verhaal van een uitermate deskundig persoon op het gebied van de dinosaurussen. De jonge wetenschapper wist precies waarover hij sprak, toen hij in een levendig betoog, ondersteund met dia’s, ons meevoerde naar een locatie in de Spaanse Pyreneeën.
Wat was daar te zien? Te midden van een woest landschap rees daar een muur op, van vele meters in hoogte en lengte, waarop een boeiend patroon van pootafdrukken zich duidelijk manifesteerde.
Het verbijsterde was niet alleen de ouderdom van de afdrukken, maar bovenal de hoek waarop de wand oprees. De helling moest minstens zeventig of tachtig procent bedragen! En de maten van de kolossale voeten waren buitensporig. Onomstotelijk kon door de deskundigen worden vastgesteld dat hier eens in een zeer ver verleden, een hele familie van dinosaurussen had rond gelopen..
Maar Dino’s van deze afmetingen waren absoluut niet in staat geweest een wandeling tegen een bijna loodrechte wand te maken!
Neen, hier bleek weer eens overduidelijk aan welke ongelofelijke veranderingen onze planeet aarde in haar bestaan is onderworpen.
Het zo te zien gemoedelijk rondstappen van de Dino’s vond waarschijnlijk plaats aan de oever van een meer. Toen is een zekere tijd daarna – mogelijk door een ontzaglijke ramp – het meer en de omgeving door dikke aardlagen overdekt.
Gedurende onvoorstelbaar lange tijden is de oever van dat voormalige meer, onder die zware deken van aarde en gesteente bedekt geweest.
Tenslotte is alles in steenvorm overgegaan. Miljoenen jaren later drong het Afrikaanse continent Europa binnen en rimpelde de Pyreneeën omhoog.
En met grote verwondering kunnen wij sinds kort vaststellen dat a.h.w. een beschermende hand een stukje geschiedenis uit een miljoenenjarige historie heeft gered..
Na afloop van die lezing fietste ik op die koude winter avond, diep in gedachten naar huis. En ik nam mij voor:
-Dat schouwspel wil ik met eigen ogen zien!
Gedurende het voorjaar en de zomer leefde de ‘dinowand’ op de achtergrond. Er gebeurde van alles en ik dacht: ach, het heeft de tijd tot de herfst. Toen naderde het vertrek naar Frankrijk. Nu moest ik toch werkelijk achter de juiste vindplaats van de pootafdrukken van de Dino’s zien te komen. Twee dagen van te voren zocht ik in de stadsgids van Zwolle een contactadres van de geologische vereniging. Ik vond een telefoonnummer in Meppel.
De persoon die ik aan de lijn kreeg had eveneens genoten van het verhaal dat zich afspeelde in de Pyreneeën, maar helaas, de locatie was hem niet bekend. .
– De secretaris kan u misschien verder helpen..’
De secretaris leverde een naam en een adres.
Drs. Anne Schulp was de man die ons zo had geboeid. En hij was verbonden aan het Natuur Historisch Museum van Maastricht.
De volgende morgen verstrekte de receptioniste van het genoemde Museum mij het nummer van een portable telefoon. Toen ik dat nummer koos meldde Anne Schulp zich vanuit de Sint Pietersberg.
– Ik ben hier een Mosasaurus aan het uitgraven!’
Ik stelde mijn vraag en in een hoog tempo kreeg ik antwoord.
– Volg de E09 tussen Barcelona naar Andorra. Ergens in het midden zit een afslag naar een gehucht, Figols. Het is vlak voor een tunnel, de derde tunnel. De weg heet BV 4025. Let op km paal nummer 10. Na drie uur is de zonnestand het beste!’
Met deze gegevens moest ik het doen. In mijn kaartenbestand bevond zich een kaart van Catalonië. En in dit gebied moest zich ergens de speldenknop bevinden van een stuk rots in een verlaten landschap.
Op mijn kaart was de E09 niet aangeduid. Wèl, een route, in een dikke rode lijn van Barcelona naar Andorra, de N152. Dan moest deze weg natuurlijk later de naam: E09 hebben gekregen. Er volgde intensief speuren langs deze weg.
Zowel de weg BV 4025 als het plaatsje Figols waren niet te vinden. Er moest dus een betere kaart op tafel komen..
Ik bracht een bezoekje aan de ANWB. Op de beste kaart die voorhanden was bleef de BV 4025 onvindbaar..
Maar ik had de vaste overtuiging – gezien de drie aanwezige tunnels op de N152 – dat de begeerde locatie zich moest bevinden tussen de plaatsen Vic en Ripoli. Met die wetenschap verliet ik het ANWB kantoor; in Spanje kon verder speurwerk worden verricht.
Op 25 september arriveerden we in het gezellige kustplaatsje Estartit aan de Costa Brava. Na een week was de tijd gekomen voor de thuisreis.
Dat zou dit keer geen normale terugkeer worden, in plaats van Zuidoost moest de steven worden gericht op Zuidwest, richting Barcelona!
– Laat me nu eens precies zien waar we heen gaan’ vroeg Hinke op vrijdagmiddag. Nu, ik was toch net van plan de kaart nog eens goed te kijken, dus ik antwoordde:
– Helemaal precies kan ik het niet aangeven, het is daar een woest terrein, we zullen ter plekke nog wat navraag moeten verrichten.
– Nou dan weet ik het wel, dat wordt een dwaalpartij. Kun je die dinosaurussen niet gewoon laten zitten?
– Geen sprake van, je zult zien dat we ze vinden!
Ik ging naar beneden om de kaart uit de auto te halen. Terwijl ik op de tast in het vak rommelde dat ik tegen het dak van de auto had gebouwd, om de kaart van Catalonië op te vissen, kwam er tot m’n verrassing nog een kaart van Spanje tevoorschijn; het was zo’n ‘weggevertje’ voor leden van de ANWB waarop alleen autowegen staan aangegeven. De kaart was veel minder gedetailleerd dan de map van Catalonië. Maar wat wel een openbaring betekende was het feit dat hierop de E09 stond aangegeven!
En dat bleek niet de mooie, in dik rood getekende route over Vic en Ripoli, maar een onbetekenende gele kronkelweg tussen Manresa en Berga!
Deze weg droeg op ‘mijn’ kaart de naam: C 1411..
Ah.. dat leverde nieuwe gezichtspunten op. Ik stapte op het fietsje en zocht een goede boekhandel op.
Op een rek buiten de deur stonden vele kaarten gerangschikt. Ik vouwde de ene na de andere open en tuurde naar de aanduiding: BV 4025, opzij van de E09. Niets te vinden. Wèl vertoonde zich het gehuchtje Figols.
Maar was dat het goede Figols? (In Frankrijk bijv. vind je ook vaker dezelfde plaatsnaam – weliswaar met de toevoeging ‘sur’ of ‘en’-).
Ik stapte naar binnen en vroeg of àlle landkaarten zich buiten de deur bevonden.
‘Non, er was een grotere keus achter in de winkel’.
Een verkoper vroeg in welk deel van Spanje ik was geïnteresseerd.
– Het gebied rond Berga.
– Dan heb ik twee kaarten voor u; eentje ten Zuiden van de stad, en eentje ten Noorden van Berga.
De kaarten bleken levensechte stafkaarten met een schaal, waarop 1 cm, 500 meter vertegenwoordigde. De Noordelijke kaart werd opengevouwen. En warempel, na een tijdje speuren vertoonde zich tenslotte de gezochte weg BV 4025! Nu kon er niets meer mis gaan.
Ik legde verheugd de 1000 peseta’s op de toonbank en vertrok met m’n schat.
EL BURGUET, op 1500 meter hoogte
Op zaterdagmorgen twee oktober 1999 verliep de reis van Estartit naar Manresa boven verwachting. Voortzoemend over de luxe autoroute A7 naar Barcelona werden alle wisselingen perfect aangegeven. Niks te wenkbrouwfronsen over: gaan we zo wel goed? Sabadell, Terrassa.. en daar was Manresa. Vraagtekens over het bestaan van een tunnel door het massief werden meteen opgelost. Volgens een groot mededelingenbord opende de E09 midden in de bergen een deur d.m.v. de Cadi tunnel.
Tussen Manresa en Berga bevindt zich een verlaten uiterst droog landschap. Enkele stoffige stadjes aan de rand van diepe ravijnen gleden voorbij. We keken uit naar de komst van een smal stuwmeer. Aan de benedenloop van het kleine stuwmeer verscheen eindelijk een gelegenheid tot parkeren. We stopten en Hinke scharrelde wat achter in de auto voor het opduiken van een stuk kaas en een halfvol flesje wijn. Ik liep wat heen en weer en nam de omgeving aandachtig op. In de diepte glinsterde wat groenig water, een armzalige rest van het meer, dat in de wintermaanden vermoedelijk hoger op zou rijzen.
De mooie vierbaans E09, die vanaf Manresa zo triomfantelijk Noordwaarts voerde, was geleidelijk overgegaan in een smalle provinciale rijbaan. Alles klopte tot nu toe volgens de zeer gedetailleerde kaart die ik nogmaals op m’n knieën neervlijde. Achter ons kleefden de weinige huisjes van het gehuchtje Cercs tegen de helling van het Carbonis gebergte. Schuin boven ons bevonden zich de grauwe bouwsels die de ‘central termical’ vormden. En schuin onder de weg lag de ‘fabrica de ciment’. En op korte afstand moest het smalle lintje van die langgezochte BV 4025 zich links omhoog slingeren.
Een verwachtingsvol gevoel maakte zich van mij meester. Het einddoel lag onder handbereik. Binnen een half uur zou ik oog in oog staan met iets buitengewoons..
We stapten weer in en reden weg, in een langzaam tempo en uitziend naar de afslag.
Ja, daar was ie! We gingen meteen steil omhoog, daar was de eerste haarspeldbocht, spoedig gevolgd door een tweede.
Het was goed opletten hier, want de wegenbouwers hadden weinig keus bij het aanleggen van zelfs maar een klein stukje rechte weg..
In een verrassend korte tijd wonnen we voortdurend zigzaggend hoogte, het dal kantelde onder ons weg. Toen passeerden we een rug en nu bevonden we ons tussen louter ruige hoogtes.
Achtereenvolgens passeerden we de genoteerde gehuchten: La Consolacio, Sant Corneli (!), Cal Calderen, en toen FIGOLS, de enige genoemde plaats die direct verband moest hebben met de gezochte en begeerde vindplaats van de dinosaurus pootafdrukken.. Gelukkig bleek de tweede aanwijzing die mij door drs Anne Schulp was verstrekt van veel groter belang: let op kilometerpaaltje 10! Als we bij Figols – goedbeschouwd stonden er maar vijf huizen, waarvan slechts één zichtbaar – waren gaan zoeken, dan was onze omweg door de Pyreneeën voor niets geweest.
Figols ligt nl. bij km paal vijf. We moesten nog een heel eind verder klimmen en slingeren. Tenslotte naderden we paaltje tien.
En op hetzelfde ogenblik riep ik: Hinke, dàt daar, dat moet het zijn!
In een opening van de rechter beboste helling, was een kort moment een steile wand te zien. De wand leek in een groeve te staan tussen een lage en een hoge bergrug. Links van de weg was een strook grond waar de auto kon staan. De weg bleef verder stijgen en ik zag dat enkele honderden meters verder een ingang voor de groeve moest zijn. We stopten vlak voor een houten bordje met de mededeling: el Burquet 1500 m.
Zenuwachtig stapte ik uit de auto en pakte de camerakoffer.
– Hink, ik kan niet langer wachten, ik ga vast vooruit!
Volg jij maar op je gemak en kijk maar hoe ik bij de wand kom, dan geef ik je wel aanwijzigingen om naar boven te komen.
Op een sukkeldrafje liep ik langs de begroeide helling en zag na honderd meter dat het ook mogelijk was om eerder zicht op de wand te krijgen.
Ik klauterde over stenen en zocht steun voor de voeten in holletjes bij verdroogde planten. Nee, hier zou Hink niet omhoog komen, bedacht ik, zij moest maar verder door lopen.
Toen kwam ik over de rand en keek voor de eerste keer naar de haast rechtopstaande leikleurige wand. Hoewel het zonlicht nog niet optimaal over het reusachtige schuine vlak viel, werd ik toch onmiddellijk getroffen door het S-vormige patroon van vele pootafdrukken.
Dat moment was voor mij adembenemend. Hier zou ik voorlopig niet weggaan! Langzaam naar voren lopend over een terrein vol keislag, zoog ik enkele minuten lang het totaalbeeld op, waarbij direct al verschillende voorstellingen in m’n geest over elkaar heen buitelden.
Toen liep ik terug en gaf Hink te kennen hoe zij iets verderop het beste tegen de helling op kon komen. Ik wachtte tot zij boven was en toen liepen we samen naar de rand van de diepe groeve, waar aan de overkant zich dat bijzondere tafereel vertoonde. Hink had even moeite met de herkenning van het geheel. Maar na enige uitleg kreeg zij geleidelijk meer zicht op dat wonderlijke panorama.
Ik liep intussen heen en weer, alvast de beste standpunten uitkiezend voor de foto’s.
– Na drie uur ‘s middags valt het licht pas goed..’ had paleontoloog Anne Schulp mij verzekerd. We moesten dan nog ruim anderhalf uur wachten.
De afbeeldingen bleken inderdaad gaandeweg te verbeteren. De afdrukken die aan verwering lijken te leiden, moeten het hebben van contrastvol licht. Na een kwartier besloot ik af te dalen in de groeve. In de sleuf aan de noordoostzijde kon je zonder veel moeite naar beneden komen. Hink bleef rustig boven op de rand staan. In de diepte nam ik plaats op een rotsblok en gaf mij helemaal over aan de gedachten die kwamen en wegvloeiden.
Soms waren de voorstellingen erg sterk en bevond ik mij haast lijfelijk in de subtropische omgeving aan de oever van dat heldere meer, zeventig miljoen jaar geleden. En ik zag de Dino familie, grote en kleine exemplaren, rondstappen in een gemoedelijke gang. Het moest wel een ontspannen voortgaan zijn geweest, heel duidelijk was te zien dat de club geen haastige route van A naar B had gevolgd.
Ik nam mij voor straks boven op de rand gezeten, een schets te maken van de ‘wandelroute’. Af en toe de fantasie loslatend, stelde ik mij voor hoe men kort geleden dit patroon had ontdekt.
Was hier inderdaad een bedrijf werkzaam geweest, die bij de exploitatie van een stenenbrekerij op een klein gedeelte van die afwijkende stenenlaag was gestoten. Had de chef er een geoloog bijgehaald. En was de geoloog zo slim geweest een paleontoloog in de arm te nemen.
En was het díe deskundige, die overvallen werd door grote vreugde bij het zien van de ontdekking van zijn leven? Hoe het ook zij, een grote instelling – waarschijnlijk de Spaanse Staat – heeft kennelijk al veel geld gestoken in het vrijmaken van de enorme stenen plaat. Heel duidelijk was te zien dat men plannen heeft een grote attractie te maken van deze vindplaats. Bulldozers hebben al tonnen grond en stenen verzet voor een parkeerplaats. Er is al een houten hek geplaatst waarachter de toeristen zich in de toekomst kunnen verdringen voor het aanschouwen van een tafereel uit een ongekend lang verleden. Alleen.. hoe moesten die mensen boven komen.. in een touringcar op deze smalle, steile en bochtige weg?
Op dit moment was er op geen enkele manier een aanduiding te vinden dat hier iets aparts is te zien. Noch aan de weg, noch op deze plaats zelf.
Het is een plaats van grote verlatenheid; iets waarmee ik blij was, een dergelijk schouwspel moet je in je eentje ondergaan.
Het was nu ruim twee uur. Ik wilde beslist tot drie uur wachten, niet alleen voor het maken van de foto’s, maar ook ruim de tijd nemen voor observatie en overdenking. Ik besloot de auto naar boven te halen over de ruwe toegangsweg. Dan kon Hink lekker op haar gemak in de fauteuil plaatsnemen. Zelf zou ik een stoel neerzetten op de rand van de groeve, wat schetsjes maken en me vooral overgeven aan mijmeren.
Zo gebeurde het. Het was wel wat fris op die hoogte, in een luchtstroom die van de kale toppen scheen neer te dalen. Niettemin zat ik daar meer dan een uur. Intensief kijkend naar de pootafdrukken die steeds meer begonnen te leven, dan weer een tijdje met gesloten ogen om de Dino’s in al hun verschrikking en toch ook hun schoonheid, scherp te zien.
Het nogmaals aandachtig beschouwen van de kleur van deze versteende laag bracht me op het idee dat de Dino’s wellicht op een harde kleilaag in ondiep water hadden rondgedrenteld. Dan waren het waarschijnlijk plantenetende wezens geweest, en bevond zich in hun gezelschap niet een verscheurend monster als een Dinosaurus Rex. Dat betekende wel dat de afdrukken nòg ouder moesten zijn..?
Verspreid over het oppervlak vertoonden zich wat gele vlekken.
En aan de bovenrand bevond zich duidelijk een gele rand waarin de pootafdrukken zich zonder verstoring voortzetten. Die gedachte aan een zandige oever met een ondiepe watervlakte waarin reusachtige dieren voortplonsden, hun drietenige poten met zorg op de gladde klei presten, verlevendigde mijn fantasie. Tussen de vele afdrukken waren enkele drietenige duidelijk afgebeeld. Hoe was deze wereld, met wezens zo verschillend van de onze, ten onder gegaan?
Het moet wel plotseling zijn gebeurd, door een ontzaglijke ramp..
En toen kwamen de beelden die de totale verwoesting van het landschap schilderden. Het kon niet anders dan een kosmische ramp zijn geweest, de inslag van een steenklomp uit de onmetelijke ruimte! Ik zag voor mijn geestesoog de enorme vloedgolf, de lagen puin en modder die de vredige meeroever honderden meters diep wegdrukten in de aarde.
Gevolgd door onnoemelijk lange tijden van volslagen duisternis, heel diep in de schoot van moeder Aarde. En tenslotte de onvoorstelbare krachten, die vanuit het Zuiden door ondergrondse woelingen de aardkorst omhoog en op vele plaatsen op zijn kant, of zelfs ondersteboven stuwde.
En aldus werd het slapende verre verleden weer naar het daglicht gebracht. Kortom, de verschrikkelijke aanvaring van het Afrikaanse continent met Europa. Een botsing die aan Spanje en Frankrijk de Pyreneeën schonk.
Hoe is het mogelijk dat een versteende kleiplaat van naar schatting vijftig bij tweehonderd meter, uit die verwoesting tenslotte ongeschonden tevoorschijn kwam? En hoe dan te midden van dat geweld de middagwandeling van een groepje Dino’s is bewaard gebleven; die gedachte bracht mij de tranen in de ogen..
Als laatste handeling maakte ik de foto’s en hierna hotsbotsten we voorzichtig terug naar de wachtende BV 4025.
En vervuld met kostelijke beelden die zouden stollen tot dierbare herinneringen, zakten we terug naar de E09 die ons na korte tijd bij de ingang bracht van een moderne tunnel die ons meer dan vijf kilometer, dwars door de ongenaakbare bergwereld, verder naar Francia voerde.
.-.-
Cornelis Gorlee