Zwolle - Sagelat, najaar 1998 Varkensvoer

De vele voorbereidingen waren niet voor niets geweest; klokslag zes uur verlieten we het glimmend natte erf, de regen tikkelde gezellig op het dak van de Berlingo.
Le Car zat als gewoonlijk weer volgestouwd, gelukkig was er een randje vrijgebleven om naar achteren uit te kijken. Bij de passage van de IJsselbrug schalde uiteraard onze strijdkreet: ‘Messieurs.. en route!’ En daar lag de uitgestorven A28 voor ons. De hoeveelste rit naar het stekkie nam hiermee een aanvang? Juist.., de dertiende keer! (heen-en-weer inbegrepen).
Bij Utrecht reden we begrijpelijkerwijs niet meer alleen, vele jachtige mensjes spoedden zich naar allerlei bestemmingen. Wat zouden al die medeburgers van plan zijn, zaterdagmorgen om zeven uur? Naar Albert Heijn, Dirk van den Broek, C1000? Ach nee, veel te vroeg om nu reeds een kar vol te laden. Op weg naar de tuin, naar een geliefde..? Geen idee.

In Gorcum stonden al om half acht onverstoorbare groentehandelaren, op het verregende marktplein, hun kersverse waar uit te stallen.
Het zou geen grote markt worden, dat was zo wel te zien.
Geen enkel bezwaar dus om ons voertuig te parkeren voor het verzorgingshuis: Groenmarkt. En moeder wachtte gewassen en gekleed bij de tafel.
‘Zo zijn jullie daar!’ luidde de begroeting. Dus zij wist warempel precies het tijdstip van arriveren.
Zij was onmiddellijk in de wolken toen we aankondigden: ‘even een potje thee te gaan zetten’.
‘Leer dat mij meteen ook maar, want ik dacht dat je hier geen thee kon zetten’ drong ze aan. Met zachte overreding moesten we haar duidelijk maken dat deze procedure voor haar helaas te moeilijk was.

Tja’ zuchtte ze, ‘ik kan niks meer onthouden..’
Dat moesten we met pijn in het hart bij herhaling constateren.
Na drie kwartier namen we afscheid, hopelijk zou haar geheugen in de naaste toekomst niet verder achteruitgaan.

Tijdens de rit Lille-Paris viel menig keer een forse hoeveelheid regendruppels naar beneden. Bij de afrekening aan de poortjes bleek het ritme van de steevaste verhoging niet te zijn doorbroken; weer een francje d’r bij: 73 franc werd er afgeboekt.
Opgenomen in een voortdurend zwellende stroom ging het in fikse vaart richting Porte de Bagnolet. Op het laatste stuk, tussen de felgekleurde geluidswan-den gloeiden ineens tientallen wagens rood-op aan de achterzijde. Toch in een bouchon terecht gekomen?
Nee, de moeilijkheid zat ‘em in de invoegmaneuvre om op de Périphérique te komen. Toen we na een minuut of acht vanaf de brug zicht op het autoblik kregen bleken de vier-rijen-dik daar beneden, slechts met tegenzin onze voorwaarts kruipende voitures op te nemen.
Maar uiteindelijk wisten wij ook een gaatje te benutten, en gleden op fietssnelheid mee in Oostelijke richting. Na Porte d’Italie zwaaide in de lange tunnel het naaldje van de speedometer wat verder door; totdat we zonder kleerscheuren in de openlucht arriveerden.

En nu maar, net als de moeder van Youp van ‘t Hek, uitkijken naar de afslag: Lyon / Bordeaux. (o wee, als we de voorsortering naar ‘dat dorpje’ zouden missen..)
Alles verliep naar wens, de betonstrook van de ‘ETAMPES par N20’ rommelde weldra onder de banden. Na deze vriendelijke stad, – vijftig kilometer verder – eenmaal gepasseerd zijnde, genoten we voor de zoveelste keer van de wijdsheid en de rust van La Bauce. Wat zijn boeken toch onmisbaar voor de mens.

Sinds ik mij liet meeslepen door de indringende beschrijvingen in La Terre, van Emile Zola, leeft dat landschap voor mij een stuk dieper! Na Orleans verscheen de prettige kneuterigheid van de dorpjes met de vele bloembakken waar je tussendoor laveert, op weg naar Vierzon.
Maar ho, ho, eerst stoppen in Salbris om in het supertje le Stock wat wijn en iets pittigers in te slaan.
En natuurlijk, de Berlingo lustte nu ook wel wat. De pomp van le Stock was tevreden met fr . 4.18 le litre; dat stond ons ook wel aan, na regelmatig heel andere bedragen langs de snelwegen te hebben waar genomen.
Zeven kilometer verder deed een nieuw geplaatst reclamebord vermoeden dat ons vertrouwde overnachtingsadres aan renovatie had gedaan.
‘Zou niet overdreven zijn’ mompelden we tegen elkaar.
De gedachte bleek ijdel, behalve een verhoging van de kamerprijs met enkele francjes, was er niets veranderd. Terwijl Hinke in het spaarzaam ingerichte ver-trek een en ander rangschikte, dronk ik alvast met kleine teugjes m’n pression aan de sleetse bar.
De regen begon weer te vallen, een wandeling werd dus niks.
Ach, waarom ons niet even uitstrekken op het doorzakkende bed?
Mooi op tijd stapten we om 19.45 u naar binnen in de rustieke salle à manger met de enorme – polyurethane – poutres (balken) aan het plafond.
Ja hoor, behalve enkele overblijvers voor deze nacht, hadden zich ook wat streekbewoners rond de tafels geschikt. Wij konden er nog net bij, anders hadden we in de opkamer moeten plaatsnemen. Nu maar es zien of er iets was gewijzigd op de menukaart. Dat was zo: de saumon had het veld geruimd voor Raie ofte-wel: rog.
De prijs van het simpelste menu steeg met twee franc, niets opzienbarends dus. Bij de voorgerechten kon – ook nieuw – worden gekozen voor asperges. Het oeuf Norvegiën had ik nog niet geprobeerd. Hinke had wel zin in de asperges, mijn keuze viel op het ei-gerecht. Naast ons kauwde men al moeizaam op een vleesgerecht; dat moesten we dus níet kiezen als hoofdschotel. Hierdoor werd het makkelijk, we lieten ons alletwee noteren voor le Raie. En de wijn? Zoals gebruikelijk: wijn van het huis.

 

De karaf met de rode vloeistof in gezelschap van het broodmandje werd als eerste afgeleverd. Deksels, het rode vocht was steenkoud!  
Ik trok de langssnellende rondbrenger  – hij was maar alleen –  figuurlijk aan z’n zwarte jasje en informeerde of hier geen vergissing in het spel was.
‘Non, non monsieur, deze wijn wordt immer vanuit de frigidaire geserveerd; dat hoort bij dit type wijn.’
Ik monkelde dat ik andere gedachten had over de temperatuur van wijnen, maar ja, dat gold misschien voor goeie druivensappen..  (Hoewel.., een halve liter voor 40 franc.. daar kon je bij le Stock een excellente fles voor uitzoeken..)
Daar kwam ie aan, beide handen beladen met de hors-d’ oeuvres.  
Hinke riep meteen teleurgesteld: ‘die dingen zijn ook ijskoud!’
‘Dat is meestal zo met een hors-d’ oeuvre’ troostte ik haar.  
En dat gold natuurlijk helemaal voor m’n Noorse Ei, dat overigens goed was verstopt onder enige gladde emulsies en enkele blaadjes sla.  
Het liep tegen Pasen, dit was dus een voorproefje van het eieren zoeken.

De desillusie groeide gestaag voor Hinke toen ze het mes zette op de eerste asperge; de zagende bewegingen bleven zonder resultaat op de houtige
stengel die eruit zag als een asperge..  
Duidelijk geërgerd nam ze het weerbarstige materiaal tussen vinger en duim en ondernam een poging met de tanden enig eetbaars van het oppervlak af te kluiven. Alleen een vliesachtig velletje bleef tussen de voortanden hangen.  
Zij probeerde nog twee andere stengels.. die bleken eveneens niet geschikt voor consumptie. Ze schoof het bord met de trommelstokjes aan de kant en hielp me toen met haar vork op mijn bord, bij de verwijdering van de smaakarme substantie die l’oeuf Norvegien aan de waarneming onttrok.  
Tot onze verrassing kwamen de twee helften van het hardgekookte ei inderdaad tevoorschijn, zulke grappen haalt men in Noorwegen dus uit met een product van de legbatterij.

Of zou dit recept een puur bedenksel zijn van dezelfde kok die taaiharde rietstengels aanbiedt, in plaats van asperges die je moet kunnen wegzuigen?
De verwachtingen waren niet al te hoog meer gespannen toen twee dampende borden de plaats innamen van de mislukte hors-d’oeuvres.
De kleurcompositie bestond uit: groen/bruin, gelig, vaalwit.
Drie glazige pommes de terre tekenden voor de gelige tint.
Het groen/bruin wees er op dat de broccoli wat te lang op het vuur had vertoefd.
De glibberige moot – de schouderaanhechting? – van de rog riep door z’n vaalwitte verschijning de gedachte op dat het aan een kook – i.p.v. aan een bakproces was onderworpen.
Manmoedig prikten we eerst een piepertje aan. Bremzout!
Zou een fluwelig stukje broccoli tegenspel kunnen bieden?
Neen, dit gewas had men kennelijk meegesmoord in het aardappelnat..
Bleef dus over als mogelijke bron van genieting: le Poisson.
Helaas.. helaas..
Het driemillimeter dikke laagje vis plus beenvlies smaakte nergens naar. De ‘dikke moot’ bestond voornamelijk uit een degelijke beenderstructuur. Bovendien zwom het ganse gerecht in een witte vloeistof, daarin leek de kok met een afwezig gebaar de zoutstrooier half te hebben laten leeglopen.
Ja, dat moest het zijn.. daarom was alles zo degelijk doortrokken..
In hoog tempo dronken we een glas van de ijskoude wijn om de mondholte van zout te reinigen.
Gelaten schoven we nu alletwee het hoofdgerecht naar het midden van de tafel en wachtten met gevouwen armen op de verwijderingsoperatie van de ober. Toen deze jongen de afvoer heel schichtig wilde volbrengen, pinde ik hem even vast met het commentaar:
‘Monsieur, u hebt geluk dat wij geen afgezanten zijn van le Guide Michelin!’
En omdat hij alleen in lichaamstaal te kennen gaf dat de boodschap duidelijk was, voegde ik er nadrukkelijk aan toe:
‘U begrijpt wat ik bedoel?’
Dit keer beaamde hij zuchtend: ‘Oui, oui, monsieur..’

Had de man al meer onaardige dingen moeten aanhoren.. zwaaide er soms sinds kort een nieuwe chef de la cuisine met de pollepel?
Als troostprijs mochten wij drie stukjes kaas kiezen i.p.v. twee bij de kaasronde. En het ile flottante als dessert, verzachtte nog iets meer.

Maar niettemin, naar buitend lopend in de richting van ons nachtverblijf, sprak ik hardgrondig:
‘We hebben het hier altijd redelijk naar onze zin gehad, maar varkensvoer moeten ze ons niet voorzetten; dit was echt de laatste keer, we gaan wat
anders zoeken Hinke!’

Cornelis Gorlee