Wanneer moet je "y" en wanneer moet je "en" gebruiken?

Dat is best ingewikkeld. Zowel “y” als “en” worden nooit gebruikt voor personen. In het Nederlands kan je “en” en “y” vertalen door “er”.
Bijvoorbeeld: “Ik ga naar school” – “Ik ga er heen”. Zo zie je dat in het Nederlands “er” van alles kan vervangen.

Maar wanneer gebruik je “y”?
“y” (er, erover, erheen, erop, eraan, ervan): vervangt een voorzetsel (bijvoorbeeld à, dans, sur, etc.) + een zelfstandig naamwoord (voor plaatsen en dingen). (Dus alle voorzetsels behalve “de”)!

Enkele voorbeelden met “y”:
“Tu penses toujours à ce projet?” – “Oui, j’y penses toujours”
“Tu as déjà été en France?” – “Oui, j’y suis déjà allé”
“Tu restes à Paris?” – “Oui, j’y reste”

En wanneer gebruik je “en”?
“en” (er, ervan, erover): vervangt de, du, de la, des + een zelfstandig naamwoord (voor plaatsen en dingen).

Enkele voorbeelden:
“Tu as parlé de ce projet?” – “Oui, j’en ai parlé”
“Tu as des clous?” – “Oui, j’en ai”
“Tu as un téléphone?” – “Oui, j’en ai un”

Waar komen beide woordjes te staan in een zin?
Ze staan vóór een vervoegde werkwoordvorm (persoonsvorm) of voor een heel werkwoord (infinitief).
Heb je meerdere voornaamwoorden, dan moet je ze in een bepaalde volgorde zetten. Dan is de volgorde: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, “y” en “en”.