Franse taal

Hoe heet dat lichaamsdeel ook al weer in het Frans?

Frans

  1. J’ai mal
  2. Où as-tu mal?
  3. Je voudrais quelque chose contre ……
  4. Avez-vous un rhume?
  5. Est-ce que vous toussez?
  6. Est-ce que vous avez le nez bouché?
  7. Avez-vous mal quelque part?
  8. Avez-vous mal à la tête
  9. Avez-vous mal aux oreilles?
  10. Avez-vous mal aux sinus?
  11. Avez-vous mal à la gorge?
  12. Avez-vous mal aux reins?
  13. Avez-vous mal à la poitrine?
  14. Avez-vous mal à l’estomac?
  15. Avez-vous mal aux bras?
  16. Avez-vous mal aux articulations?
  17. Avez-vous mal aux genoux?
  18. Avez-vous mal aux chevilles?
  19. Avez-vous mal aux orteils?
  20. Avez-vous mal aux jambes?
  21. Avez-vous mal aux pieds?
  22. Pouvez-vous me montrer avec votre doigt où vous avez mal?

Nederlands

  1. Ik heb pijn
  2. Waar doet het pijn?
  3. Ik wil graag iets tegen……
  4. Bent u verkouden?
  5. Hoest u?
  6. Heeft u een verstopte neus?
  7. Heeft u ergens pijn?
  8. Heeft u hoofdpijn?
  9. Doen uw oren pijn?
  10. Doen uw bijholtes pijn?
  11. Heeft u keelpijn?
  12. Heeft u pijn in uw nieren?
  13. Heeft u pijn op de borst?
  14. Heeft u maagpijn?
  15. Doen uw armen pijn
  16. Doen uw gewrichten pijn?
  17. Doen uw knieën pijn?
  18. Doen uw enkels pijn?
  19. Doen uw tenen pijn?
  20. Doen uw benen pijn?
  21. Doen uw voeten pijn?

  22. Kunt u aanwijzen waar het pijn doet?